Cor over soldaat Takkebos:
“……..De meeste lotgevallen van Soldaat Takkebos zijn ontstaan doordat Bram en ik allebei militair dienstplichtig zijn geweest. Ik diende van 3 Juli 1951 tot 13 mei 1953. Bram van 4 aug 1962 tot 2 mei 1964. Allebei zo rond 20 maanden. Bram heeft het tot wachtmeester (sergeant) geschopt, ik kwam niet verder dan keukenhulpje, zeg maar kok. Ik zag die militaire dienst helemaal niet zitten, ik heb dan ook heel wat keren in de petoet gezeten, ik wilde nooit iets op bevél doen. De naam Takkebos kreeg ik al rap van een of andere onderofficier, ik weet echt niet meer waarom. De avonturen die wij samen als sketch brachten zijn wel wat aangedikt, maar veelal echt gebeurd……… ”
Hieronder nog zo’n “Takkebos-voorval”:
“…….Nadat ik op 13 Mei 1953 was afgewaaid moest ik in 1956 weer opkomen voor herhalingsoefeningen, want de Russen moesten toch een beetje in toom worden gehouden en daar moest ik voor helpen zorgen. Ik moest me melden bij de Bernhard kazerne in Amersfoort. Natuurlijk reisde ik daarheen samen met mijn oude dienstmaat , Jan Laman , een rasechte Leijenaar. Als burger was hij marktkoopman. Toen we in de deuropening van de administratie verschenen ging er geen hoera op van “Daar zijn die twee weer.”, maar “Hebben we nog een paar lege cellen over ?” “Nee zeiden Jan en ik, we zijn van plan géén streken meer uit te halen”. Daar kregen we gezamenlijk ook weinig kans voor, want we werden uit voorzorg niet bij elkaar geplaatst. Jan bij de manschappen keuken en ik bij de staf. Het was geinig om al die knapen weer te zien, iedereen was een kilo of wat aangekomen en de jasjes en broeken zaten wat krapjes. De meeste uniformen waren ook totaal versleten want de knapen hadden die als werkkleding gebruikt. Mijn schoenzolen waren in de bouwerij totaal doorgesleten, maar Corrie had de schoenen bij de schoenmaker gebracht en ze zagen er weer piekfijn uit. Bij de foerier moesten we onze plunjezak leegschudden en de zolen van onze schoenen werden doorgesneden. We mochten wat dingen houden, verders kregen we allemaal nieuwe spullen. We kregen ook een nieuwe plunje zak. Ik stopte alles in de éne zak en toen ik die vol genoeg vond pakte ik mijn oude zak en propte daar de rest in. Ik groette de foerier netjes en vertrok met allebei de zakken. Op het volgende appèl werd er omgeroepen : “Wie heeft er een plunjezak te veel ? “ Niemand antwoordde. Op de daarop volgende appèls werd de vraag elke keer herhaald. Niemand had een plunjezak te veel. En ik dacht, er staat weer zo’n mafketel te slapen die natuurlijk drie plunjezakken heeft, wat een oereknoet is dat toch. Nou hoorde ik mijn maten wel eens mopperen dat ze hun spullen niet konden opbergen, dus ik zei : “Bij jullie is het ook nooit goed, heb je aan twee zakken niet genoeg dan?” “Twee zakken, dan ben jij die kloris waar op elk appèl over geouwehoerd wordt”. Dus ik naar de foerier: “Goeiemorgen majoor, hier is soldaat van Duijn, alias Takkebos, die een plunjezak te veel heeft, maar hier issie dan . Goed van me, hé ? “ “Goed, goe-oed ???!!!, ben je nou helemaal belazerd, ik heb net een rapport in viervoud over die vermissing zitten schrijven en nou kom jij… Heb je op alle appèls staan te slapen? “ “Nee ik heb goed geluisterd, maar er werd steeds gevraagd wie er een zak te véél had, en nooit wie er twee zakken had, want dan was ik meteen hier geweest, maar nu is die zak toch terecht ?” “Terecht, terecht?, ik moet dat ding niet meer, verbrand hem of stop hem onder de grond, neem dat pokkeding mee en lazer nou op !!”
We hebben bij onze vakanties op de Kaag altijd veel plezier gehad van die plunjezak, onze kampeerspullen zijn nooit natgeregend en ik troostte mezelf altijd maar met de gedachte, dat ik in het leger toch zakkenvuller geweest ben.
Zo zien jullie, Takkebos is nooit verzonnen, hij is ontstaan………”