“De kunst van het decordoek maken” door Cor van Duijn
“………Opeens vonden we dat we maar eens moesten gaan nadenken over een achtergrond voor onze muziek. Het toneel van de Uni zaal werd opgemeten en Corrie moest maar een paar lakens aan elkaar naaien. Piet Imthorn werd aangewezen als onze beeldend kunstenaar. “Ikke ? “ zei Piet, “Ik zou niet weten hoe zoiets gaat, ik heb nog nooit een schilderspenseel in m’n handen gehad”. “Jij werkt bij drukkerij Wouda, dus je bent artistiek genoeg”, kaatsten wij terug. Het “Mesdagdoek” werd opgehangen op de zolder boven de werkplaats van de vader van Bram en Piet begon te kwasten. Maar ja, binnen een kwartier was de verf op dus wat toen? Alle leden begonnen daarop bij hun ouders de schuur op te ruimen. De mensen hadden dat nog nooit beleefd, maar argwaan hadden ze (nog) niet. Ook de bergingen van ooms en tantes werden ontdaan van alle verfresten. Ook de oom van Corrie (de in Katwijk beroemde voetballer Arie van den Oever) werd ingeschakeld, want ome Arie wist altijd wel raad met zulke vraagstukken. De zolder waar het decor vervaardigd moest worden stond binnen géén tijd vol blikken met allerlei soorten verf. Piet kon naar hartelust zijn artistieke kwaliteiten laten botvieren…….”
“……..Na een paar avonden ging Bram eens een kijkje nemen en zag dat het voor één man een enorm karwei was. En dat niet alleen, maar Piet stond met echte penselen te schilderen. Bram vond dat het op die manier vééls te lang zou gaan duren. Hij pakte een bokkenpoot en begon met forse streken te smeren. Binnen één avond was het decor klaar. Maar ja, we hadden nou wel een decor met palmbomen en een mooie zee met witte schuimkoppen, maar we brachten ook cowboyliedjes. Zodoende moesten de “tjetters” aan de achterzijde van het doek een blokhut met allerlei poespas, zoals een mooie witte maan, dennenbomen een mooi wit hek en een paardenhoofdstel schilderen. Met de bokkepoot was het karwei binnen no time geklaard. Het kunstwerk hoefde nu alleen nog maar te drogen. Jaja, alleen maar drogen,……. Maar de verf wilde niet mee werken en binnen twee dagen moest het doek gebruiksklaar zijn. Hoe we het geklaard hebben weet ik niet meer, maar kleverig en wel hing het kunstwerk op de bewuste avond te pronken…….”
“…………Nadat de drie optredens, die we gepland hadden waren verstreken, rolden we het nog kleverige doek maar op en legden het zonder Koos, de conciërge in te lichten, op het zoldertje boven de Uni zaal. En élk volgend jaar, als we het weer tevoorschijn haalden, hoorde je, als je het doek afrolde opnieuw een rrrsssjjjt achtig geluid. De verf was nog steeds niet droog! Zeker tien jaar later rolden we het weer af en, ja hoor….rrrrrtttsjjjt. Het blijft een raadsel hoe dat kon, zonder uit te lopen of op de andere kant af te geven! Koos van Beelen vroeg wel eens aan ons waar we dat natte ding dan wel bewaarden. “Ergens op een zolder”, was dan ons onschuldige antwoord”………”
“………Hiermee is de story van het decor nog niet helemaal verteld, want we hadden nu wel een zuidzee en een prairie achtergrond, maar we hadden ook sketches. En díe spelen zich natuurlijk niet op Hawaii af. Er moest nog een gordijn vóór het decor komen te hangen. “Daarvoor kunnen wij wel zorgen”, zeiden mijn broers Niek en Carl. Ze stapten op de fiets en binnen een half uur waren ze terug met een paar prachtige gordijnen compleet met rails en al. Het paste precies en binnen een minuut of tien hing de boel. Toen vader Dirk en moeder Kee die avond naar bed wilden gaan zagen ze dat de overgordijnen van de slaapkamer verdwenen waren. “Wel allemachtig”, zei moeder Kee, “Ik doch ook al… er komt me iets bekend voor op dat podium, maar ik wist niet wát.“……….”