In mijn verhaal over mijn muzikale leven schrijf ik, dat het allemaal begonnen is, toen ik een jongen op een feestje van de ambachtsschool op een banjo hoorde spelen, maar eigenlijk was ik al veel eerder met muziek bezig, die herinnering kwam boven omdat ik een tijdje geleden een foto in handen kreeg waarop de mondorgelclub van Barend Mulder afgebeeld staat. Deze foto is gemaakt in op 31 Augustus 1937. Voorop loopt mijn broer Dick te trommelen. Moeder Kee was kennelijk zó trots op hem, dat ze duidelijk zijn trommel heeft voorzien van een kruis.
Ik kan daar als heel klein ukkie ook tussen gelopen hebben, ik was n.l. ook lid van die club , maar ik ben niet zichtbaar op deze kiek.
Veel herinner ik me er niet meer van, maar wel weet ik nog de eerste keer dat ik naar ‘de club’ ging. Ik kreeg van Moeder Kee een kwartje en ze zei: “ Schei nou maar uit met zeuren en word maar lid “. “Maar ik heb geen mondorgel.”, zei ik. “Geeft niks, die krijg je daar wel.”, antwoordde ze. Ik kreeg daar inderdaad een instrument, een wat roestig bravo’tje” (Hohner) Hij was duidelijk al een oud beestje, wie weet hoeveel gassies…. Thuisgekomen vond moeder dat je daar wel ziek van kon worden en zette een pan water op de kachel. Het orgeltje werd een kwartiertje uitgekookt. Over de roestige vernikkelde dekplaatjes, een borstel met “Vim schuurpoeder”, daarna ging het instrumentje nog een keer in het koude pompwater(kraanwater hadden we in de Kerksteeg niet). Moeder vond dat de baksilles nu wel dood zouden zijn, maar ook het orgeltje was ter ziele, er kwam geen muziek meer uit. Dit had echter als voordeel, dat ik een nieuw instrumentje kreeg. Wat was ik blij!
Ik weet niet goed meer hoe lang ik in de club heb meegeblazen, ik denk tot aan het begin van de oorlog.
Mijn tweede muziekleven was, dat moeder vond dat ik maar op orgelles moest bij de, toen in Katwijk wereldberoemde, Niek van Beelen. Dat werd géén succes, ik zag die zware boel helemaal niet zitten. Ellenlange notenladders en dan nog dit: Als ik thuis ging zitten oefenen begonnen mijn broers te protesteren, luidkeels jankgeluiden te maken en te vragen of ik geen ‘gewoon’ mopje kon spelen. Niet dus. Ik ben er na een paar maanden mee gestopt en ik weet zeker dat ik daar de Heer van Beelen een groot plezier mee gedaan heb. Achteraf gezien heb ik wel leren noten lezen en dat is me, vooral met nummers schrijven voor de banjo-club, enz. goed van pas gekomen.